Verborgen trauma’s

Universiteitskrant van de RUG, Groningen
© René Fransen

Verborgen trauma’s - Dr. E.R.S. Nijenhuis

Een verdrongen incestverleden, tien jaar geleden kwam je ermee in alle bladen. Maar ‘hervonden herinneringen’ kwamen zelf in de beklaagdenbank te staan en daarmee de therapeuten die ze naar boven haalden. Dat is lang niet altijd terecht, meent psychotherapeut Ellert Nijenhuis. Het brein kan ons danig foppen.

Het was een paar jaar geleden nog regelmatig voorpaginanieuws. Incestverhalen waarbij de slachtoffers pas na een jarenlange tocht langs therapeuten hadden ontdekt dat ze misbruikt waren.
Toen kwamen de twijfels, in processen werden vermeende daders vrijgesproken en later kwamen de therapeuten zélf voor de rechter.
Ze zouden hun beïnvloedbare patiënten met valse herinneringen hebben opgezadeld.
Afgelopen maandag gaf psychotherapeut Ellert Nijenhuis in het Academiegebouw de vijfde Pieter Boekelezing, waarin hij de gevolgen van trauma op het geheugen besprak. Nijenhuis, afgestudeerd als klinisch psycholoog aan de RUG, gepromoveerd in Amsterdam en nu werkzaam bij de GGZ Drenthe, voerde aan dat er een overweldigende hoeveelheid wetenschappelijk bewijs is waaruit blijkt dat iemand ernstige trauma’s inderdaad voor zichzelf verborgen kan houden.
“Er waren therapeuten die overal misbruik achter zagen. Dat men nu voorzichtiger is, vind ik positief.”
Maar Nijenhuis ziet ook de andere kant: sceptici die stellen dat ‘hervonden herinneringen’ niet bestaan. Nijenhuis publiceerde in de afgelopen jaren veelvuldig over de psychologische effecten van overweldigende gebeurtenissen en deed er zelf onderzoek naar. “Mijn uitgangspunt is om een open geest te hebben en goed onderzoek te doen.” Zo schreef hij met een collega een overzichtsartikel
over de beste manier om tijdens een psychotherapeutische behandeling om te gaan met ‘hervonden herinneringen, gebaseerd op de meest actuele wetenschappelijke inzichten. Maar ook publiceert hij over onderzoek naar de neurobiologische gevolgen van trauma’s.
“We moeten af van de cartesiaanse scheiding tussen lichaam en geest”, vindt Nijenhuis. Want trauma’s laten hun sporen niet alleen achter in het gedrag, maar ook in de hersenen. “Uit proefdieronderzoek bleek dat de hippocampus kleiner werd na het toebrengen van ernstige stress. Ik heb met enkele collega’s onderzocht of bij patiënten met dissociatieve stoornissen die trauma rapporteren, de hippocampus wellicht kleiner is dan bij mensen zonder psychische stoornissen.”
Deze hersenkern, die een belangrijke rol speelt bij de opslag van persoonlijke ervaringen in het geheugen, bleek bij patiënten met een ‘dissociatieve identiteitsstoornis’ inderdaad duidelijk kleiner te zijn. Patiënten die met succes waren behandeld bleken een grotere hippocampus te hebben dan patiënten die nog in behandeling waren. “Nader onderzoek moet duidelijk maken of dit verschil een effect van behandeling is.”

Incest
Een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS), vroeger bekend als ‘meervoudig persoonlijkheidsstoornis’, is een van de mogelijke gevolgen van een ernstig trauma waaraan een kind op jonge leeftijd en langdurig wordt onderworpen, zoals incest. Door zo’n reeks van ervaringen kan — onder bepaalde voorwaarden — het bewustzijn splitsen. “Mensen kunnen bijvoorbeeld vertellen over wat hun is overkomen maar ze voelen er niets meer bij, alsof het niet over henzelf gaat. Terwijl ze er wel nachtmerries over hebben.” In extreme vorm kan door zo’n afgesplitste herinnering aan het trauma niet of moeilijk toegankelijk zijn, stelt Nijenhuis.
Ook DIS laat sporen in de hersenen na. Met collega’s onderzocht Nijenhuis patiënten met DIS die in de loop van de therapie hadden geleerd om de afwisseling tussen verschillende delen van de persoonlijkheid bewust tot stand te brengen. Zij konden afwisselen tussen een deel van hun persoonlijkheid waarin zij emotioneel reageerden op herinneringen aan traumatische ervaringen en een deel dat er niet emotioneel op reageerde. In beide toestanden werden de patiënten blootgesteld aan beschrijvingen van neutrale en traumatische ervaringen. Tegelijkertijd werd hun hersenactiviteit vastgelegd met behulp van een PET-scan. “We vonden met de traumatische tekst verschillen in hersenactivitiveit tussen de beide toestanden.”
Nijenhuis verbaast zich er over dat de gevolgen van psychologische trauma’s zo lang onderbelicht zijn gebleven. “Na oorlogen zie je dat er veel aandacht is voor de gevolgen van trauma’s. Maar daarna neigen we ernaar dat weer snel te vergeten.”
Ook de aandacht voor seksueel misbruik vertoont ongrijpbare cycli. “Een eeuw geleden is het vóórkomen van incest uitgebreid in kaart gebracht. Maar toen ik studeerde, rond 1975, meldden de leerboeken dat hooguit een op de miljoen mensen met incest te maken hadden gehad. En dat die ervaring niet per se negatief hoefde te zijn.” Uit verschillende onderzoek blijkt echter dat zo’n 15 procent van de vrouwen seksueel misbruik rapporteert, met alle gevolgen van dien. “Er is becijferd dat de economische kosten van incest even groot zijn als die van kanker. Je moet dan denken aan behandelkosten, maar ook de negatieve gevolgen van slecht presteren op de arbeidsmarkt.”

Kindertelefoon
Maar ondertussen, zo merkt Nijenhuis op, is de kindertelefoon verdwenen. “Stel je voor dat je zes jaar bent en misbruikt wordt door je ouders. Waar kan je dan heen?” Dus kan misbruik jaren doorgaan. En komen kinderen in een onmogelijke spagaat.
Ze zijn volledig afhankelijk van hun ouders, zijn emotioneel aan hen gehecht, maar ervaren ook defensieve mechanismen. Het resulterende trauma kan tientallen jaren doorwerken.
Er is gevonden dat mensen met dissociatieve stoornissen veel fantasie hebben. Sommige onderzoekers zeggen daarom dat ze het misbruik en hun stoornis zelf hebben bedacht. Nijenhuis onderzocht ook dit aspect. “Dan zie je dat deze mensen niet fantaseren over misbruik, maar juist een leukere geschiedenis voor zichzelf bedenken. Dat ze niet een heel weekend in de kast zaten,
maar dat ze vriendjes hadden om mee te spelen.” Verhalen over de omvang van misbruik worden onvoldoende serieus genomen, vindt Nijenhuis. “We willen onszelf graag geruststellen, we denken: zo kán het niet zijn, dus zo ís het ook niet.”
Wat Nijenhuis betreft zou de overheid actie moeten ondernemen. “Spotjes om kinderen uit te leggen dat misbruik niet normaal is, bijvoorbeeld.
Er zijn geen eenvoudige oplossingen, maar we moeten serieus nagaan hoe we kinderen kunnen helpen om aan de noodrem te trekken.”

© René Fransen


Pieter Boeke-lezing
De Pieter Boekelezing is een initiatief van de Stichting Post Academiale Opleiding Psychotherapieën (PAO-P). Die wil hiermee een breder publiek kennis laten maken met de thematiek van de theorie en methodiek van de psychotherapie en het onderzoek daarnaar. De lezing, mede georganiseerd door Studium Generale, is vernoemd naar prof.dr. P.E. Boeke, oud-voorzitter van de Stichting PAO-P en oud-hoogleraar klinische psychologie aan de RUG.

ONDERZOEK HIPPOCAMPUS


Vergeleken met gezonde controle proefpersonen hadden patiënten met dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) links 25% en rechts 26% minder volume van de hippocampus, en patiënten met dissociatieve stoornis niet anderzijds omschreven (DSNAO) links 13% en rechts 14% minder hippocampaal volume. De DSNAO groep zal nog worden uitgebreid met 2 patiënten zodat voor deze groep de uiteindelijke percentage nog wat kan veranderen.

Vrouwen die voorheen DIS hadden, maar geheel hersteld zijn, hadden links 9% en rechts 18% meer hippocampaal volume dat vrouwen met DIS. De scores op vragenlijsten naar dissociatie, posttraumatische stress en algemene psychopathologie (angst, depressie, enzovoort) lagen in dezelfde orde als die van psychisch gezonden vrouwen. Hun scores op de trauma zelf rapportage vragen lijst
waren zeer hoog.

Uit deze gegevens mag niet worden geconcludeerd dat herstel van DIS samengaat met een toename van de hippocampaal volume. Dit is omdat wij geen bepaling hebben van het hippocampaal volume van de herstelde DIS patiënten toen zij nog DIS hadden. De gegevens zijn wel consistent met de gedachte dat herstel van DIS kan samengaan met een zeker herstel van hippocampaal volume. Om deze hypothese te toetsen zouden wij graag patiënten die nu nog DIS of DSNAO hebben en van wie een MRI scan is gemaakt opnieuw onderzoeken wanneer zij enige tijd geheel hersteld zijn.

Wij stelden een sterke samenhang vast tussen het hippocampaal volume en de ernst van trauma-rapportage, dissociatie en posttraumatische stress symptomen. De samenhang van het hippocampaal volume en de algemene psychopathologie en fantasierijkheid was veel minder sterk. De conclusie is dat naarmate ernstiger trauma en een hogere mate van dissociatie en posttraumatische stress wordt gerapporteerd het hippocampaal volume kleiner was.
Dit resultaat is in overeenstemming met de hypothese dat ernstige traumatisering een afname van het hippocampaal volume tot gevolg kan hebben. Het kan echter niet geheel worden uitgesloten dat een kleinere hippocampus de kans verhoogt dat iemand getraumatiseerd raakt.

Vrouwen met dissociatieve stoornissen en vrouwen die voorheen DIS hadden scoren hoger op fantasierijkheid dan vrouwen zonder psychische stoornissen. De scores op fantasierijkheid van DIS, DSNAO en ex-DIS patiënten waren evenwel niet buitengewoon hoog.
Zij fantaseerden prettige levensgebeurtenissen, fantaseerden niet over trauma en gebruikten hun fantasie om beter te kunnen omgaan met de gerapporteerde traumatisering. Dit resultaat is in strijd met de gedachte van sommige sceptici dat dissociatie en trauma-rapportage gevolgen zijn van fantasie.

De beschreven resultaten geven weer dat het onderzoek een belangrijke bijdrage vormt aan de kennis over trauma en hersenen.
Het geeft ook aanleiding tot voortzetting van de ingeslagen onderzoeksweg.

© Dr. Ellert Nijenhuis, Drs. Thomas Ehling, Drs. Allard Krikke